:
studiolabHeaderImage
personalHeaderImage:
rightTopImage
OnnoS COLOUR Text

Kleur

TextButton:

prof.dr. G.J.F. Smets and drs. J.J.P. Claessen

1. Inleiding

In het ontwerpen wordt veel aandacht besteed aan de vorm van een product. Kleurgeving komt vaak pas in een laat stadium aan bod. Op deze manier wordt kleur gereduceerd tot een 'oppervlakteprobleem', een cosmetisch laagje. Dit is, gezien de expressieve kracht van kleur, niet terecht.

Laten we eens naar een paar functies van kleur kijken. Het zien van kleuren vergroot het onderscheidingsvermogen van een organisme. Stel dat één rijpe en één onrijpe vrucht dezelfde vorm hebben en even donker zijn. Zonder kleurwaarneming kun je dan visueel geen verschil waarnemen, en zul je 50% kans hebben om een wrange vrucht te proeven. Met kleurwaarneming kun je dus meer zien (zie video Colourful Notions, Ross & Massey, 1984).

Zo blijken zeilers onder andere gebruik te maken van de kleur van het water om een schatting te maken van windkracht en windrichting. Een ander voorbeeld zijn chirurgen, die met een endoscoop opereren. Zij oriënteren zich onder andere aan de hand van kleine kleurverschillen.

In de dierenwereld speelt kleur een belangrijke rol bij de communicatie. Kleur drukt betekenis uit: het rode achterwerk van vrouwtjesapen (mantelbavianen) oefent een aantrekkingskracht uit op de mannetjes. Deze rode kleur wordt intenser tijdens het paringsseizoen. Dominante mannetjes hebben een bruin achterwerk in tegenstelling tot mannetjes van een lagere rang. De 'lagere' mannetjes bootsen een rood achterwerk na om zich te onderwerpen aan het dominante mannetje (Wickler, 1968).

kader1:

Ontwerpers maken produkten voor mensen in een omgeving, waarin zij waarnemen en handelen. Inzicht in de manier waarop mensen handelen stelt je in staat om produkten zo te ontwerpen dat mensen zien wat je ermee kunt doen en ze ermee doen wat je aan het produkt kunt zien (Smets &Overbeeke, 1994). In de studie van vormbeleving wordt onderzocht hoe mensen produkten ervaren, hoe ze produkten waarnemen en er mee omgaan. Vormbeleving heeft ook betrekking op de kleur van een produkt.

1.1 Uitgangspunten

Er zijn vier principes die als uitgangspunt dienen bij studie van vormbeleving (Smets, 1986). Deze principes zullen op verschillende plekken in de tekst aan bod komen. Hier worden ze alvast genoemd:

  1. de wereld zoals wij die waarnemen verschilt van de fysisch meetbare wereld,
  2. de omgeving kan aangepast worden aan de waarnemingscapaciteiten van de waarnemer,
  3. woorden zijn niet toereikend om beelden te vatten, en
  4. studie van de beeldtaal leidt tot nieuwe toepassingen.
In de tekst wordt duidelijk wat deze principes betekenen.

1.2 Overzicht

Er wordt ingegaan op een aantal verschillende aspecten van kleurwaarneming. De volgende onderwerpen komen hierbij aan de orde: kleur, fysiologie, verschillen tussen kleuren, ordening van kleur & harmonieregels, kleurconstantie, ontwerptoepassingen vanuit een kleurtheorie, interactie tussen kleur en 2D-vorm, onderzoek naar kleur en 3D-vorm.

2. Wat is kleur?

2.1 Een definitie

In de literatuur (Agoston, 1979; Wyszecki, 1986; Crozier, 1994) vind je verschillende definities van kleur die de volgende kern gemeen hebben: een visuele ervaring waaraan drie dimensiesl onderscheiden worden. Deze zijn:

  • tint (denk aan de kleuren van de regenboog, kleurencirkel of kleurnamen),
  • helderheid (licht-donker), en
  • verzadiging (kleurkracht: veel kleur - weinig kleur). Voor de ervaring zie Pict 1, voor de uitleg Kader 2. In een ruimere opvatting komen hier o.a. kenmerken als glans, transparantie en fluorescentie bij (Beck, 1972).



kader2:

2.2 Verschijningsvorm & context

Eén en dezelfde lichtsamenstelling kan verschillend ervaren worden afhankelijk van de verschijningsvorm van een kleur (Thompson, Varela, & Rosch, 1991). Twee belangrijke verschijningsvormen zijn: oplichtkleur, zie Pict 2, dat is een kleur die door een oppervlak of object gereflecteerd wordt, en stralingskleur, zie Pict 3, een kleur afkomstig van een (kunst)lichtbron (Wyszecki, 1986). Om oppervlakte-, en objectkleuren te kunnen waarnemen moet er minstens aan drie voorwaarden voldaan zijn. Op de eerste plaats is er licht nodig (afkomstig van de zon of een kunstlichtbron), een oppervlak dat een deel van het uitgezonden licht absorbeert en een deel reflecteert, en een waarnemer die gevoelig is voor licht. In Kader 3 wordt kort ingegaan op de lichtgevoelige cellen in het oog.

kader3:

Naast de verschijningsvorm maakt het uit of een kleur alleen, of in combinatie met andere kleuren wordt aangeboden. Een voorbeeld hiervan is simultaan contrast: het logo in Pict 4 lijkt niet overal even grijs doordat de verschillende gedeelten tegen een lichte respectievelijk donkere achtergrond worden aangeboden. In dit geval zien de identiek grijze delen er donkerder respectievelijk lichter uit.

Simultaan contrast geldt ook voor chromatische kleuren, Pict 5 (Zwart, wit en de grijzen worden achromatische kleuren genoemd, alle overige kleuren chromatisch). Het sterkste contrast ontstaat wanneer een kleur tegen zijn complementaire kleur wordt aangeboden. Twee kleuren zijn complementair wanneer ze gemengd de kleur grijs opleveren. Het nabeeld van een kleur (zie Pict 6 Successief contrast) is altijd een complementaire kleur. Zo kunnen nabeelden [OE]gedooft[base '] worden als ze tegen een complementair gekleurde achtergrond verschijnen. Een voorbeeld uit de praktijk: groene lakens en kleding in operatiekamers waardoor chirurgen nauwkeuriger onderscheid kunnen maken in het rode gebied van een wond doordat nabeelden wegvallen tegen de omgeving (Smets, 1986). Een minder bekend, maar zeker zo belangrijk verschijnsel is assimilatie (Pict 7), hier weer gedemonstreerd met een TUDelft logo. Als voorbeeld geeft De Weert (1994) een muur-in-aanbouw bestaande uit identiek gekleurde bakstenen, waarvan de helft reeds gevoegd is. De kleur van de donkere voeg 'spreidt' over de stenen die daardoor ook donkerder worden waargenomen (Pict 8). Terwijl je uit de aard van het simultaan contrast het tegenovergestelde zou verwachten.

Afgezien van verschijningsvorm en context kunnen mensen ongeveer 10 miljoen kleurnuances waarnemen (Judd, in Agoston, 1979). Het aantal pigmenten en verven loopt op tot duizenden. De grote hoeveelheden beschikbare kleuren zijn voor zowel artistieke, educatieve, commerciële als industriële doeleinden op systematische wijze geordend.

3. Kleurordening

Probeer eens aan iemand in woorden uit te leggen welke kleuren er in je woonkamer voorkomen. Waarschijnlijk zul je moeite hebben om de nuanceringen in taal te maken die je ziet. Redenen genoeg om kleuren op een systematische wijze te ordenen.

Newton ontdekte in 1672 dat wanneer wit licht door een prisma gestuurd wordt, het uiteenvalt in de gekleurde lichten van het spectrum: Rood, Oranje, Geel, Groen, Blauw, Indigo en Violet (ezelsbruggetje: 'ROGGBIV'), zie Pict 9. Omgekeerd kunnen deze gekleurde lichten weer samengevoegd worden tot wit licht. Daarvoor moeten deze lichten op hun beurt weer door een prisma. Het mengen van licht heet additieve menging (zie Pict 10). Wanneer verfsoorten gemengd worden is er sprake van subtractieve menging (zie nogmaals Pict 2 en 3).
Hieropvolgend ontdekten kunstenaars in de 18e en 19e eeuw dat uit primaire kleuren blauw, geel en rood secondaire kleuren gemengd konden worden (blauw + geel: groen, rood + blauw: paars, geel + rood: oranje). Tezamen met de ervaring van de complementaire kleuren legde dit de basis voor de ontwikkeling van kleurencirkels, zie Pict 11 (door o.a. Goethe, Runge, Delacroix, Turner), waarin secundaire kleuren tussen hun 'ouders' in liggen en complementaire kleuren tegenover elkaar (Kemp, 1990). Het besef dat we aan een kleur drie dimensies kunnen onderscheiden was er in die tijd ook al. Dit leidde tot het ontstaan van kleurordeningsystemen, waarbij de drie kleurdimensies in 3 richtingen geordend zijn. Zie voor een overzicht van deze systemen het boek van Agoston (1979). Een probleem bij de ordening van kleur is de keuze van de eenheid waarin de verschillen tussen kleuren uitgedrukt worden. Het lijkt voor de hand liggend om bijvoorbeeld de hoeveelheid kleurpigment te nemen. Dit is echter niet zo bruikbaar. Twee keer zoveel rood pigment in een oplosmiddel, wil niet zeggen dat de oplossing er twee keer zo rood gaat uitzien. Hier komt het eerste principe om de hoek kijken over het verschil tussen de waargenomen wereld en de fysisch meetbare wereld.

Kleurordeningen dienen vooral de communicatie over kleur. Sommige van deze ordeningen zijn gebaseerd op toevallige beschikbaarheid van kleuren (zoals RAL), marketing gegevens (kleurselecties van verffabrikanten), of pigmentsamenstelling (zie voor een overzicht Nemcsics, 1993). Er wordt nu een systeem besproken dat gerelateerd is aan onze waarneming. De eenheid voor de verschillen tussen kleuren is een perceptuele eenheid.

3.1 Het Munsell-kleursysteem

Albert Munsell (1858-1918) was zich er zeer van bewust dat taal niet geschikt is om kleurnuances in uit te drukken. Simpelweg omdat iedereen net iets anders onder een term als 'tomaatrood' verstaat (Munsell, 1981). Dit is een voorbeeld van het derde principe dat taal ontoereikend is om beeld in uit te drukken. Munsell kwam rond 1900 tijdens zijn voorbereidingen voor kleuronderricht op het idee om kleuren te ordenen naar tint, helderheid en verzadiging. Hij noemde deze dimensies respectievelijk: hue, lightness, chroma (Pict 12). Er ontstond een atlas, bestaande uit gekleurde kaartjes waarbij elk kaartje een code kreeg die verwijst naar de waarden op de dimensies. In Munsell's woorden: "Color anarchy is replaced by systematic color description" (Munsell, blz. 24). Later werd een 3-dimensionaal lichaam ontwikkeld waarin de kleuren een plaats kregen (zie ook Pict 12). In dit lichaam vormt de kleurencirkel het uitgangspunt. Door het middelpunt van de cirkel loopt een verticale as waarlangs de grijstinten geordend zijn, met zwart en wit aan de uiteinden. Op de omtrek van de cirkel liggen de meest verzadigde kleuren het verst verwijderd van de centrale as. Naar gelang beschikbaar pigment (of filter) zullen zij meer of minder ver van de centrale as liggen. Naar gelang hun helderheid, denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen geel en violet, zullen zij meer of minder hoog op de omtrek liggen. Langs de stralen naar binnen toe zijn de kleuren gerangschikt in afnemende verzadiging tot aan de grijs-as.
Inmiddels bestaat de Munsell Color Atlas uit 1325 matte en 1600 glanzende stalen (versie 1976). Een blad uit zo een atlas, vergelijkbaar met het aanzicht in de uitsnede van de Color Solid laten we zien in Pict 13.

3.2 Jnd's: just noticeable differences

Het Munsell systeem is meer dan alleen een ordening. Het diende vooral ook om studenten te leren visuele schattingen van kleuren en kleurverschillen te maken. De verschillen tussen de kleuren zijn daarom gebaseerd op een perceptuele maat: het juist waarneembaar verschil of just noticeable difference (jnd). Stel, op je beide handen liggen gewichten met een massa van 100 g. Er worden nu gewichtjes van 1 g toegevoegd aan je linkerhand, net zo lang totdat je aangeeft dat je een verschil ervaart tussen beide massa's links en rechts. Is dat bij bijvoorbeeld 2 g, dan is dat verschil één jnd. Deel je dit verschil door de standaard (100 g) dan heb je een constante van 0.02: de Weber-fractie. Wordt vervolgens een gewicht van 500 g op je hand gelegd, dan ervaar je hier pas een verschil bij 510 g en niet bij 502 g. Weber (1795-1878) formuleerde dit verband in een wet: DI/s = const, waarbij DI het nog juist waar te nemen verschil tussen twee bronnen van stimulatie is (hier: massa), z een standaard, en const de Weber-fractie. Laten we even teruggaan naar de verticale as uit het Munsell lichaam die de helderheidsdimensie weergeeft. Hierbij is het juist waarneembaar verschil tussen twee kleurstalen gemeten. Dit verschil is als eenheid gebruikt voor de stapgrootte van de helderheids-verschillen van zwart naar wit. Hetzelfde geldt voor de verschillen in tint en verzadiging. Munsell heeft dus zijn systeem aangepast aan de waarnemingscapaciteiten van de gebruikers (het 2e principe). Voor een gevoelige/getrainde gebruiker zal een Munsell systeem dus meer vlakjes in kleinere stappen kunnen bevatten.

kader4a:

kader4b:

3.3 Harmonie

De organisatie van het kleurenlichaam leent zich volgens Munsell uitstekend om harmonieuze combinaties te maken. Hij spreekt over 3 typen paden die combinaties suggereren die 'aangenaam' zijn om te zien. Verticaal langs de helderheidsas, horizontaal zijdelings langs 'buur'-kleuren en een horizontaal pad door het neutrale middelpunt naar een complementaire kleur. Deze 3 typen kleurcombinaties zijn steeds 'gewaagder' en stellen hogere eisen aan de kleurzin van de gebruiker. Verder zijn er ook combinaties van deze drie paden mogelijk, waarbij je langs de buitenkant van het kleurenlichaam wandelt naar bv. heldere, minder verzadigde, en complementaire kleuren. Na langdurig oefenen zal de gebruiker de ordening van het systeem beter leren kennen. Het kleurenlichaam zal dan niet meer nodig zijn om harmoniërende kleuren of zelfs 'dissonante' kleuren te vinden.

3.4 Munsell toegepast

Tot slot nog een voorbeeld van een toepassing van het Munsell systeem. Bij de sectie Vormtheorie van de TU Delft is een Munsell lichaam ontwikkeld in het CAD-pakket MOVE voor het gebruik binnen Virtual Reality-systemen. Het selecteren gebeurt hier door met je hand door het 3D Munsell lichaam te 'wandelen'. De ontwerper kan hierbij direkt het resultaat van een kleurkeuze, op een 3dimensionaal model in een omgeving beoordelen. Binnen de huidige software waarmee kleur gemanipuleerd kan worden, tref je vooral [OE]buttons[base '] en 'schuifjes' aan om kleuren te kiezen en is een direkte kleurkeuze zoals in MOVE nauwelijks mogelijk. Het, toen nog experimentele, CAD-pakket is helaas niet (meer) beschikbaar.

Toepassingen kunnen op hun beurt ook weer bijdragen aan theorievorming. In het volgende deel zullen we hiervan een voorbeeld bekijken.

4. Instant cameras en kleur

Edwin Land ontwikkelde in 1947 een instant camera, de Polaroid camera (Pearce, 1991). Op zijn zoektocht naar een nieuwe kleurenfilm die uit minder lagen zou bestaan dan de bestaande typen ontstond bij hem het idee voor een theorie over kleurwaarneming, de retinex-theorie (Land, 1977).

4.1 Twee-kleurenfilm

In 1959 voerde Land het volgend experiment uit. Hij nam twee zwartwit dia's van een veelkleurig stilleven, de ene door een groen filter en de ander door een rood filter. Vervolgens projecteerde hij beide dia's over elkaar, waarbij de dia die met een rood filter was gemaakt ook door een roodfilter werd geprojecteerd. De dia die door het groene filter was gemaakt, werd zonder filter geprojecteerd (zie Pict 14.0-3). Wat je zou verwachten was een projectie waarin rode en roze kleuren overheersen, naast zwart en wit. Land ontdekte echter dat het stilleven bijna net zo rijk aan kleur was als het origineel. Dit overtuigde hem ervan dat de energie die ons oog stimuleert niet bepalend kan zijn voor onze waarneming. Dit sluit aan bij een practisch probleem dat je bij het maken van foto's wel hebt en als waarnemer niet. Neem je binnenshuis onder gloeilamplicht een opname met een daglichtfilm dan zal er een rode zweem over je opname liggen. Als directe waarnemer heb je hier geen last van. Loop van binnen naar buiten of andersom, en de kleur van je kleding zal grotendeels gelijk blijven. Het verschijnsel dat onze kleurwaarneming stabiel is onder wisselende belichtingen heet kleurconstantie (Dit wordt toegelicht in onnoS COLOUR Shop in de video [base "]Colourfull Notions[per thou]).

4.2 Retinex-theorie

Als energieniveaus voortdurend wisselen en onze waarneming constant is, wat is hiervoor dan bepalend? Land veronderstelt, uitgaande van 3 typen receptoren, dat er 3 retinexsystemen zijn. Een retinexsysteem is een functionele beschrijving van een proces dat zich zowel in de receptoren als in het visuele centrum van de hersenen afspeelt. Land koos de term retinex-theorie, een samentrekking van retina (netvlies) en cortex (hersenschors).

Binnen elk systeem geeft de relatieve intensiteit van het licht aan welke kleur je waarneemt. Land noemt dit [OE]lightness[base '], een aan het organisme gekoppelde maat. Stel nu dat je, door een filter, kijkt naar Lands stilleven dat bestaat uit verschillende soorten fruit. Als je door een rood filter kijkt zien de tomaten er erg licht uit, zijn de groene appels donker en ziet een blauwe schaal er het donkerst uit. Het omgekeerde zie je als je door een blauw filter kijkt. En kijk je door een groen filter dan is de groene appel het lichtst. De tabel geeft een overzicht.

Tabel. Relatieve intensiteiten van objecten in Land's stilleven.
RETINEXSYSTEMEN
korte golf middellange golf lange golf
Object
Intensiteit
schaal licht donker donker
tomaat donker donker licht
appel donker licht donker
Met behulp van de filters schakel je de het effect van de lichtbron uit, omdat alleen die golflengten worden doorgelaten die niet door het filter geabsorbeerd worden. Land koos deze filters zo dat deze de gevoeligheid van de drie receptoren in het oog benaderen. Een kleur kan nu gespecificeerd worden door

drie waarden die ieder afzonderlijk de relatieve intensiteit binnen een retinex systeem weergeven. Om de relatieve intensiteiten te kunnen bepalen bedacht Land een algoritme. Hierin worden, voor elk retinex systeem contrasten (verhoudingen tussen fysische lichtintensiteiten van twee vlakken) bepaald tussen alle gekleurde vlakken in een visuele scene. Zie hiervoor ook Kader 5

kader5a:

kader5b:  

Land heeft voor zijn onderzoek een lichtmeter in een 'muis' ingebouwd om de contrastwaarden te vinden. Dit doet hij door met de muis een pad over een verzameling verschillend gekleurde vlakjes te volgen. De maat die hij zo vindt is een verhouding van intensiteiten die onafhankelijk is van de belichting. De beweging van de muis in dit algoritme vormt een mooie parallel met de ecologische perceptietheorie van Gibson (1979), waarin de beweging van een organisme van belang is voor de waarneming. Land veronderstelt namelijk dat het 'muis-op-pad' algoritme in een organisme gerealiseerd wordt door oogbewegingen. Waarschijnlijk dragen de bewegingen van hoofd en lichaam daar ook aan bij. Hierdoor worden er voortdurend standpunten ten opzichte van lichtbronnen gewisseld die de bepaling van relatieve intensiteiten zouden kunnen stimuleren.

4.3 Een toepassing: robot vision

Land[base ']s retinex-theorie heeft een grote invloed gehad op het onderzoek naar kleurperceptie. Met het retinex-algoritme leverde Land een bijdrage aan de ontwikkeling van kleurconstante waarneming door robot vision systemen. Een recente toepassing van Land's theorie is de automatische inspectie van vis.

Bij TNO-TPD is een systeem ontwikkeld dat twee soorten vlekken in vis kan detecteren (Van Munster, 1994). Consumenten hebben verschillende negatieve waarderingen voor deze beide vlekken, waardoor het belangrijk is om een onderscheid te kunnen maken. Er zijn blauwe vlekken (afkomstig van het buikvlies) en rode vlekken (afkomstig van aders). Inspectie onder groene belichting leidt niet tot een differentiatie omdat de relatieve intensiteit van zowel de blauwe als rode vlekken gelijk is. De taak kan wel uitgevoerd worden onder een combinatie van infrarood en blauw licht. Onder infrarood is alleen de rode vlek licht, en onder een blauwe belichting alleen de blauwe vlek. Door binnen één golflengtegebied de inspectie uit te voeren kan de robot de verschillende kleuren onderscheiden.

Tot slot, nog een laatste opmerking over kleurconstantie. Dit verschijnsel toont aan hoe verschillend de ervaringswereld en de fysische wereld zijn (het 1e principe). Land's theorie biedt een verklaring die geleid heeft tot nieuwe toepassingen. De wisselwerking tussen practische problemen en theorievorming laat zien dat onderzoek en ontwerpen elkaar aanvullen.

Een practisch probleem dat als laatste aan bod komt is de vraag of 3D-vormen anders worden waargenomen, afhankelijk van de kleur. Over effecten van kleur op een waargenomen 2D-vorm is al heel wat bekend. Maar het is de vraag of je deze effecten kunt generaliseren naar onze 3D wereld?

5. Kleur-vorm interactie

In het traditionele onderzoek naar kleurwaarneming wordt er een strikt onderscheid gemaakt tussen kleur en vorm. De waarneming van vorm is gebaseerd op kleurcontrasten dus onafhankelijk zijn Vorm en Kleur zeker niet.

Het onderzoek dat wel naar kleur-vorm interactie is verricht, is vooral gebaseerd op platte kleurstalen. Hierbij is aangetoond dat kleur een waargenomen vorm kan beïnvloeden (Whitfield & Wiltshire, 1990). Zo zijn er effecten van kleur (of één van de dimensies ervan) aangetoond op waargenomen eigenschappen van vormen als: grootte, diepte, gewicht, en temperatuur.

Voor ontwerpers is het belangrijk om te weten hoe verschillend gekleurde vormen ervaren worden. Als door kleurgeving kenmerken van vormen of zelfs de globale vorm meer of minder geaccentueerd worden, kan dit van belang zijn voor het uitdrukken van de handelingsmogelijkheden van een vorm (bijvoorbeeld: de geprononceerdheid van een handgreep om iets vast te pakken).

5.1 Interactie

Zowel in literatuur over kunst als in wetenschappelijke tijdschriften over waarnemingsonderzoek vind je informatie over effecten van kleur. Kandinsky (1956, in Arnheim; 1991, in Varela, Thompson, & Rosch) beweert van de kleur geel dat deze een uitdijend effect heeft op een waargenomen vorm, en blauw een inkrimpend effect. In het onderzoek van Thompson & Stone (1993) naar chromostereopsis* vonden ze dat geel dichterbij wordt waargenomen dan blauw. Dit uitdijende effect van geel en het verschil in waargenomen afstand zijn resultaten van onderzoek naar 2D-materiaal (zie Pict 15). Hoe zit dat nu met de relatie tussen vorm en kleur bij 3D-vormen? Om dit te toetsen werd een 3D-vorm gebruikt die een aantal kenmerken heeft: een scherpe rand, een holte en een bol gedeelte. Wat is het effect van de kleuren geel en blauw op deze vormkenmerken en op de globale vorm?

Een probleem hierbij is om vast te stellen wat een waarnemer bij het kijken naar een 3D-vorm ervaart. Hoe breng je in kaart wat iemand ziet? Koenderink, Van Doorn en Kappers (1992) hebben een methode ontwikkeld waarmee het mogelijk is om waargenomen rondingen te meten in een plaatje van een ruimtelijk object of van een reëel 3D-object.

kader6:

*Chromostereopsis is het verschijnsel dat twee verschillend gekleurde, identieke vormen die met twee ogen bekeken worden op een gelijke afstand toet de waarnemer, op een verschillende afstand ervaren worden. Dit geldt met name voor de combinatie rood en blauw, waarbij rood als dichterbij ervaren wordt. Dit effect treed ook op bij andere combinaties zoals geel en blauw. Er zijn inter-individuele verschillen, sommige waarnemers ervaren blauw dichterbij dan rood.

5.2 Resultaten

Uit het onderzoek met 3D-vormen komt naar voren dat van 7 van 9 proefpersonen het 'buik'-gedeelte van de blauwe vorm als boller ervaren dan de buik van de gele vorm. De overige twee zagen de gele buik als boller. Daarnaast blijkt de scherpe rand bij de gele vorm meer naar voren te komen (8 van 9 proefpersonen). Vergelijk de beide draadrasters in Pict 16. Object & reconstructies

Het blijkt dat uitspraken over 2D-materiaal niet zo maar voor 3D hoeven te gelden. Uit het onderzoek blijkt immers dat blauw uitdijt en niet geel. Op dit moment wordt er onderzoek verricht naar mogelijke oorzaken van dit effect.

5.3 Toepassingen

Een methode als die van Koenderink is bruikbaar om verschillen te onderzoeken tussen de ervaringswereld en de fysische (1e principe). Hierbij zijn geen woorden nodig om de waargenomen vorm te beschrijven (3e principe), en de taak voor de proefpersoon heeft de eenvoud van het meten van lengte met een rolmaat. De gegevens kunnen van dienst zijn bij het aanpassen van de omgeving aan onze waarnemingscapaciteiten (2e principe). Met deze methode kan bijvoorbeeld de ervaren 'ruimtelijkheid' van koffers gemeten worden (een concrete vraag van een bekende fabrikant). Of kunnen de ervaren verschillen in kaart gebracht worden tussen de 'gerenderde' kleurafbeeldingen in CAD-systemen en 3D-modellen of dummies. Ondanks de enorme mogelijkheden tot 3D weergave in CAD kan de waargenomen vorm nogal verschillen van een reëel ruimtelijk model in kleur.

Tot slot

Zowel in het ontwerpen als in het waarnemingsonderzoek wordt vooral aandacht geschonken aan vorm. Misschien komt dat omdat kleur zo moeilijk te pakken is, Kemp (1990; blz. 261): "Even our shifting perceptions and representations of space seem positively stable and consistent when compared to the elusiveness of colour vision". Dat neemt niet weg dat kleur belangrijk is voor onze ervaring. Juist het voortdurend waarnemen van kleurverschillen stelt een waarnemer in staat om te handelen in de omgeving. Voor onderzoekers is het interessant om vast te stellen wat de relatie tussen kleur en handelingsmogelijkheden is en voor ontwerpers om gebruik te maken van kleur om deze mogelijkheden te creëren.

REFERENTIES


Agoston, G.A. (1979). Color theory and its application in art and design. Berlin: Springer-Verlag.
Crozier, R. (1994). Manufactured pleasures: Psychological responses to design. Manchester: Manchester University Press.
Beck, J. (1972). Surface Color Perception. Ithaca: Cornell University Press.
Gibson, J.J. (1979). The ecological approach to visual perception. Boston: Houghton Mifflin Company.
Gleitman, H. (1981). Psychology. New York: Norton.
Goethe (p. 331) in Arnheim, R. (1956). Art and visual perception. London: Faber and Faber.
Goethe, J.W. (1971). Goethes Farbenlehre. (R. Matthaei, editor). Ravensburg, Otto Maier Verlag. (Original work published 1810).
Kandinsky (p. 327) in: Arnheim, R. (1956). Art and visual perception. London: Faber and Faber.
Kandinsky (p. 162) in: Varela, F.J., Thompson, E., & Rosch, E. (1991). The embodied mind. Massachusetts: MIT Press.
Kemp, M. (1990). The science of art. Yale University Press, New Haven.
Koenderink, J.J., Van Doorn, A.J., & Kappers, A.M.L. (1992). Surface perception in pictures. Perception & Psychophysics, 52 (5), 487-496.
Koenderink, J.J., Van Doorn, A.J., & Kappers, A.M.L. (in press). Depth relief. Perception & Psychophysics.
Land, E.H. (1977) The retinex theory of color vision. Scientific American, 239, 108-128.
Munsell, A.H. (1981). A color notation. (14th edition) Baltimore, Maryland: Munsell Color Company, Inc.
Munster van, R.J. (1994). Machine vision, hoe pak ik het aan? Lezing ter ere van bijeenkomst 'Vision', TNO Produktcentrum.
Nemcsics, A. (1993). Colour Dynamics: Environmental colour design. Budapest: Akadémiai Kiadó.
Ouweltjes, J.L. (1978). Het zien van kleuren. Deventer: Kluwer Technische Boeken B.V.
Pearce, C. (1991). Twentieth century design classics. London: H.C. Blossom Ltd.
Ross, J. (Producer), & Massey, G. (Editor). (1984). Colourful notions [Videotape]. London: BBC.
Smets, G.J.F. (1986). Vormleer: de paradox van de vorm. Amsterdam: Bert Bakker.
Smets, G.J.F. (1994). Industrial design engineering and the theory of direct perception. Design Studies, 15 (2), 175-184.
Thompson, E., Palacios, A., & Varela, F.J. (1992). Ways of coloring: Comparative color vision as a case study for cognitive science. Behavioral and Brain Sciences, 15, 1-74.
Thompson, P., & Stone, R. (1993). Chromostereopsis: The relative contributions of colour and luminance to perceived depth. Proceedings of the Sixteenth European Conference on Visual Perception Edinburgh, UK, 25-29 August 1993. Perception, 22 supplement, 9-10.
Varela, F.J., Thompson, E., & Rosch, E. (1991). The embodied mind. Massachusetts: MIT Press.
Weert de, Ch.M.M. (1994). Perceptie & Psychofysica. Intreerede NICI, K.U. Nijmegen.
Wickler, W. (1968). Mimicry in plants and animals. Verona: Officine Grafiche Arnoldo Mondadori.
Whitfield, T.W.A., & Wiltshire, T.J. (1990). Color psychology: A critical review. Genetic, Social, and General Psychology Monographs, 116, 387-411.
Wyszecki, G. (1986) Color appearance. In K.R. Boff, L. Kaufman, & J.P. Thomas (Eds.), Handbook of perception and human performance: Vol. I. Sensory processes and perception Chapter 9 (pp. 1-57). New York: Wiley & Sons, Inc.

contact

Onno van Nierop
Landbergstraat 15
2628CE Delft
room: 10-2A-19
phone: +31(0)15 27 83064

email: o.a.vannierop@io.tudelft.nl

Link to personal page:

Onno van Nierop

Links to related topics:

design
ID-Studiolab
our research

People who inspired me

Peter Struycken
Elsworth Kelly
Johannes Itten
Isaac Israëls
Henri Matisse

Last update: Saturday, December 10, 2011 at 8:24:13 PM